Kernen van Geldermalsen

Gellicum

Het geslacht Van Gellinchem

We vinden Gellicum voor het eerst genoemd omstreeks het jaar 983, als Gallinghem, in een oorkonde die de inkomsten van de abdij te Werden opsomt (Sloet, Oorkondenb. nr. 110). Het staat vast, dat de Heerlijkheid Gellicum enige eeuwen daarna tot de landen van het geslacht Van Arkel heeft behoord. Omstreeks 1270 kwam het, door een deling tussen de zonen van Johan, heer Van Arckel, in het bezit van Johan van Heukelom.


Van een kasteel Gellicum is voor het eerst sprake bij het ontstaan van het leenregister. In 1326 wordt Gielles van Gellinchem beleend met "het Huis te Gellinchem en de Hofstadt met 8 mergen". Dit geslacht Gellinchem, dat vóór het jaar 1326 niet voorkomt, is hoogstwaarschijnlijk door bastaardij uit Arckel ontsproten en zodoende ook aan dit bezit gekomen, waarvan het vervolgens de naam heeft aangenomen. Ook het wapen is een bewijs daarvoor. Voerde Arckel in zilver twee beurtelings gekanteelde dwarsbalken in rood (zie ook Het wapen van Acquoy), Gellinchem had tot wapen: in blauw twee beurtelings gekanteelde dwarsbalken van goud (Heraldische Bibl., 1873, blz. 7).


Van het geslacht Van Gellinchem is weinig bekend. Een geslachtslijst bestaat niet. Enkele telgen komen we in de nabijheid tegen zoals Jan en Folpert van Gellinchem, in 1374 bezitters van een huis te Gorinchem, Otto van Gellinchem, leenman van Arckel in 1395 en Jan van Gellinchem, schepen van Gorinchem in 1422 en 1434. In 1444 komt de Heerlijkheid allereerst in het bezit van Gijsbert van Giesen waarna het vervolgens in 1482 overgaat op Johan van Weerdenborch. Als erfgenaam wordt daarna zijn dochter Derica in 1538 met Gellinchem beleend. Zij trouwt met Otto van Scherpenseel (zie ook Het wapen van Rumpt). Daarna wordt in 1550 haar zoon Thomas van Scherpenseel Heer van Rumpt en Gellicum. Om middelen te verkrijgen voor de verbouw van het Huis te Rumpt besluit hij in 1553 tot verkoop van het kasteel en de Heerlijkheid Gellicum. Daarbij komt het in het bezit van het geslacht De Rivière (later Van der Rivieren).


Het geslacht Tengnagell

Uiteindelijk komt de Heerlijkheid in 1620 in het bezit van het oud-adellijk geslacht Tengnagell om daarin regelmatig te vererven tot in het jaar 1790.


Een prominente monumentale plaats binnen de dorpsgemeenschap van Gellicum wordt ingenomen door het zogenaamde Rechthuis, aangebouwd tegen de R.K. Kerk. Gebouwd omstreeks 1630 fungeerde het lange tijd als raad- en rechtszaal van het schoutambt Gellicum, daarna is het gebruikt als vergaderlokaal van het Polderbestuur. Momenteel wordt het gebruikt voor plaatselijke verenigings- c.q. dorpsaktiviteiten. Op de voorgevel is een wapen bevestigd wat vaak voor " het wapen van Gellicum" wordt aangezien. Het betreft hier een door een gravenkroon gedekt schild, gedeeld: a. gevierendeeld één en vier een kruis, twee en drie beurtelings gekanteelde dwarsbalken; b. drie weerhaken, geplaatst 2 en 1..
We hebben hier te maken met het wapen van Alexander Tengnagell, Heer tot Gellicum, dijkgraaf van de Tielerwaard, 8 december gehuwd met Geertruid Ermgard van den Boetzelaer, overleden te Gellicum in 1679. Het geslacht Tengnagell had een gouden kruis op blauwe ondergrond in het wapen. De drie gouden weerhaken in rood zijn afkomstig van het wapen van de familie Van den Boetzelaer.


Een papieren titel

Het kasteel Gellicum werd in 1802 afgebroken. Aan een lange trotse geschiedenis kwam een eind. De eigenlijke Heerlijkheid Gellicum, bestaande uit de polder van Gellicum en de Oude Oyen, met het dorp Gellicum, kasteel, enz., groot ruim 484 hectaren, was al eerder verdwenen. Na 1802 bleef er niets meer over dan de zogenaamde (papieren) Heerlijkheid, een titel. Deze titel "Heer van Gellicum" werd nog in deze eeuw gevoerd door Lodewijk van Son van Gellicum, geboren te Dordrecht 5 december 1847 en overleden te Bloemendaal op 4 mei 1917. Zijn weduwe Justina Berk schijnt vervolgens de Heerlijkheid aan zich te hebben gehouden.


Deze pagina is mogelijk gemaakt door de inbreng van: Gemeente Geldermalsen